Het is koud buiten. De kleuters van de laatste kleuterklas mogen buiten spelen van de juffrouw. Eén van haar kleine deugnieten vraagt haar om hulp om zijn laarzen aan te trekken. Al gauw merkt ze waarom: ze gaan heel moeilijk aan. Het vergt een serieuze inspanning en wanneer na veel getrek, geduw en heen- en weergesleur de laarsjes eindelijk rond zijn voetjes zitten, zegt hij: “Mijn laarsjes zitten aan de verkeerde voeten juf!”…
De juf schrikt en krijgt rode oren wanneer ze ziet dat de laarsjes inderdaad verkeerd zijn aangedaan. De laarzen terug uittrekken blijkt nog moeilijker dan ze aan te trekken. Uiteindelijk, na vele minuten zuchten, trekken en duwen zitten de laarzen toch aan de juiste voeten. De juf zucht en zegt: “Ben ik blij dat je laarsjes eindelijk aan je voeten zitten!” waarop de kleuter antwoordt: “Dat zijn mijn laarsjes niet.”
Het hart van de juf slaat over. Ze probeert zich in te houden terwijl ze hem vraagt waarom hij dat niet eerder vertelde. De kleuter geeft geen kik wanneer de juf weer aan de laarzen begint te sleuren. Opgelucht zet ze de laarzen enige tijd later aan de kant en vraagt vervolgens waar zijn laarsjes dan eigenlijk staan.
– “Het zijn mijn laarsjes niet. Het zijn die van mijn broer maar mijn mama heeft gezegd dat ik ze moet aandoen.” De juf voelt hoe tranen in haar ogen beginnen te prikkelen. Trillend neemt ze de laarzen opnieuw en gedreven door het razende gevoel dat ze nu door haar aders voelt lopen, begint ze de laarzen opnieuw aan te doen.
Met een zucht van tevredenheid zet ze uiteindelijk de kleuter rechtop, doet hem zijn winterjas aan, trekt zijn muts over zijn hoofd en vraagt hem dan: “En je handschoendjes, waar zijn die?”
– “Die zitten in mijn laarsjes.”